Hoe twee burgemeesters een lumineus idee bedachten voor het paalworm probleem
De paalworm vormde aan het begin van de 18e eeuw een ernstige bedreiging voor de dijken langs de Zuiderzeekust. Veel dijken waren destijds op veen aangelegde aarden ophogingen met aan de zeekant een dik wierpakket. Aan de buitenkant hield een houtconstructie – bestaande uit loodrecht ingeheide, dikke palen - dit wierpakket op zijn plaats. Dat werkte naar behoren, tot in 1730 werd ontdekt dat de paalworm (feitelijk geen worm, maar de larve van een boormossel) die gangen van tientallen centimeters in de palen vrat.
Grote paniek! De dijken werden zo lek als een mandje en de waterschappen zaten met de handen in het haar. Bij storm zouden de verzwakte palen als luciferhoutjes doormidden knappen. Een dijkdoorbraak was niet ondenkbaar. Ook de Westfriese zeeweringen ondervonden de schadelijke gevolgen van deze ‘termieten van de zee’. Miljoenen paalwormen hadden het houten verdedigingsstelsel aangetast. Van alles werd geprobeerd om de paalworm te bestrijden. Palen werden met teer, pek, kalk, loodwit, gemalen krijt en vele andere giftige mengsels bewerkt en geïmpregneerd. Het doel heiligde immers de middelen. Helaas, de zeeworm knaagde lustig verder. Ook zeildoek en loden of koperen platen bleken geen probaat middel. Alleen de smeedijzeren wormspijker, een nagel met grote platte kop waarmee de hele paal beslagen werd, bood enig soelaas. Maar niet afdoende. Bovendien was het beslaan van de palen met spijkers een duur en enorm arbeidsintensief karwei.
Niets werkte. De paalworm leek niet te stoppen. Tot twee slimme mannen met een lumineus idee kwamen: Pieter Straat, burgemeester en schoolmeester van Bovenkarspel, en Pieter van der Deure, burgemeester en notaris van Grootebroek. Beide heren waren nauw betrokken bij waterschap Drechterland. Naar aanleiding van een door het waterschap uitgeschreven prijsvraag, presenteerden zij in 1733 een plan om het probleem van de wierdijken op te lossen. Het plan werd in 1735 uitgewerkt in een 62 pagina’s tellend boekje: ‘Ontwerp tot een minst kostbaare, zeekerste en schielykste herstelling, van de zorgelyke toestand der Westfriesche zeedykken’.
Hun voorstel kwam er in kort bestek op neer om vóór de palen van het dikke wierpakket een dijkhelling aan te leggen met los gestorte keien en puin. De Westfriese dijken kregen zo stevige natuurstenen voeten waar de golven op zouden stukslaan. Probleem was wel wáár die keien vandaan moesten komen. Het oog viel op Drenthe, daar waren immers hunebedden en zwerfkeien. Die hoeveelheid gesteente was natuurlijk lang niet toereikend. Het verwijderen van stenen werd bovendien al snel verboden. Daarna werd besloten om per schip (Noordse) keien uit Scandinavië in te voeren. Dat was weliswaar zeer kostbaar, het kostte de waterschappen al met al vele miljoenen, maar het ging wel om de veiligheid van het land.
Hoe dan ook, het plan bleek te werken. Nog altijd zijn de dijken bekleed met een glooiend talud van keien. West-Friesland hield zo door de eeuwen heen de voeten droog. En dat dankzij een goed idee van twee burgemeesters uit Bovenkarspel en Grootebroek.
*Dit verhaal is gebaseerd op een artikel in het Jaarboek Oud Stede Broec 2023, ‘Paalwormenplaag 18e eeuw in ‘Langs de Kust'’, door Peter Ruitenberg.