De historie van Stede Broec
Onderstaande tekst is overgenomen uit het boekje
"Van de stede Broek tot Stede Broec".
(Uitgave: Gemeente Stede Broec, 1998. Afdeling Voorlichting)
Ontstaansgeschiedenis
Hoewel niet precies vaststaat wanneer de naam 'Broek' voor het eerst opduikt, is wel bekend dat er al vóór de achtste eeuw v.Chr. in dit gebied mensen woonden. Het ging om groepen van een paar families bij elkaar, op een aantal plaatsen. Daarna is er een 'witte plek' in de geschiedenis. Het eerstvolgende teken van leven Vormen de sporen van bewoning uit de vijfde eeuw v.Chr.
Het woord 'broek' betekent moeras. De naam Grootebroek verwijst dus naar een groot, de naam Lutjebroek naar een klein moeras. De naam Bovenkarspel verwijst naar de kerk: een 'kerspel' is een kerkdorp, een parochie.
Op de lijst van bezittingen van het kapittel van Sint Maarten in Utrecht komt Bovenkarspel in 1193 met 200 zielen voor. Grootebroek wordt voor het eerst genoemd in een bul van paus Innocentius IV omstreeks 1250. Daar woonden toen zo'n 250 mensen.
Paus Innocentius IV Periode "1243-1254"
Wonen op het zand
De plek waar de bebouwing verrees - de huidige Hoofdstraat, Zesstedenweg en P.J. Jongstraat - was de enige waar in het gebied gebouwd kon worden. De ondergrond van die strook bestaat uit een zandrug. Aan beide kanten daarvan lag moerasgebied. Dat is pas toegankelijk geworden toen de bewoners in de 15e eeuw geleidelijk aan met ontginning en ontwatering begonnen.
Graaf Floris
In 1289 veroverde graaf Floris de Vijfde Westfriesland, waaronder dus ook de banne Broek. Een 'banne' was een gebied waarin bepaalde rechtsregels golden. Omdat de Westfriezen bekend stonden als nogal lastig en dwars, liet Floris ze wat ruimte voor eigen regels.
Graaf Floris Periode "1254 - 1296"
Kerstening
Met Floris V begon de kerstening en daarmee ook de geschiedschrijving. Die kerstening, zo blijkt uit archiefmateriaal, verliep moeizaam. Noordelijk van Grootebroek was een vesting van monniken, afkomstig uit het Friese Hemelum. Zij hadden veel invloed op de Grootebroeker gemeenschap.
De monniken bemoeiden zich na de grote overstroming van 1170 ook intensief met het beheer van dijken en de aanleg van waterkeringen. Na 1322 verdwenen de monniken; waarheen, dat is niet bekend.
West-Friese Omringdijk
De zee vormde een permanente dreiging voor de bewoners van het gebied. Stormen veroorzaakten herhaaldelijk overstromingen, die alles vernielden wat er was opgebouwd. Toen in 1170 het zoute zeewater weer eens was doorgedrongen tot in Westfriesland bleek de Gouw, een belangrijk viswater, zout te zijn. Toen brak het besef door dat men de handen ineen moest slaan. Dat leidde tot de aanleg van de West-Friese Omringdijk, die sinds de dertiende eeuw het gebied binnen de lijn Alkmaar, Schagen, Medemblik, Enkhuizen en Hoorn droog houdt.
De West-Friese Omringdijk
Stadsrechten
In 1364 kregen Grootebroek en Bovenkarspel gezamenlijk van Hertog Albrecht van Beieren stadsrechten en het recht om een jaarmarkt te houden. Dat kan worden gezien als de start van de stede Broek. Het bestuur kwam in handen van schepenen; acht uit Grootebroek, zes uit Bovenkarspel. Zij werden geassisteerd door de schout, een soort politiefunctionaris. In 1402 sloot Lutjebroek zich aan, een jaar later Hoogkarspel. Het aantal schepenen werd uitgebreid met vier uit Hoogkarspel en twee uit Lutjebroek. Bijna 400 jaar later, in 1786, meldde Andijk zich als vijfde partner.
Hoewel de stede een uitgesproken agrarisch gebied was, blijkt uit documenten dat Broek wel als een stad werd behandeld en zich ook als zodanig gedroeg. Stadsmuren, die de inwoners van een stad bescherming gaven, waren er echter niet. Daar werd iets op gevonden: wie langdurig buiten de stad verbleef, moest dat bij de schout melden. Hij kon dan evengoed op bescherming rekenen. Iedereen kon twee keer per jaar veertig dagen buiten de stad vertoeven: in de zomer om te oogsten, in de herfst om te zaaien.
Schutterij en gilden
Grootebroek beschikte over een schutterij. Dat blijkt uit een akte die Jan van Beieren op 2 maart 1424 opstelde en waarin hij de waag met toebehoren aan de schutters schonk. In 1415 zijn er gilden, zo blijkt uit documenten: het Silvestergilde en het Klerkengilde.
" De Schutterij "
Middelen van bestaan
De boeren in de stede Broek waren geen horigen, zoals in veel andere streken, maar vrije mensen. Na de ontginningen, die in de 15e eeuw begonnen, werd het moerassige gebied beter te bewerken. Dat leidde tot een redelijk welvarende boerenstand. Ook de binnenvisserij kon een aardig inkomen opleveren. Nadat de Broekerhaven was aangelegd, zochten vermetele Broekers de zee op om handel te drijven. Ook daaraan werd goed verdiend.
Het klooster
In de 15- eeuw speelde het Sint Elisabeth-klooster in Grootebroek een belangrijke rol. De zusters, aanhangsters van de moderne devotie, leefden in armoede. Ze voorzagen in hun onderhoud door het weven van stoffen, maar produceerden niet meer dan strikt noodzakelijk was voor hun levensonderhoud; zij wilden het toenmalige bedrijfsleven geen concurrentie aandoen.
Het klooster was onderdeel van de Grootebroeker gemeenschap: de zusters leerden de kinderen lezen en schrijven, zorgden voor zieken en armen, waren betrokken bij gebeurtenissen in de stad.
Toen rond 1572 de geuzen, de verdedigers van de nieuwe religie, zich in deze contreien meldden, doken de zusters onder bij familieleden. Het soldatenvolk betrok het leegstaande kloostergebouw, maar liet het wel intact. De reformatie maakte de terugkeer van de zusters onmogelijk. Als gevolg van de oorlog waren veel gezinnen uiteengevallen; er was behoefte aan een mogelijkheid zwervende kinderen op te vangen. Het stadsbestuur besloot dus dat het klooster een weeshuis moest worden. Die functie hield het gebouw. Onder de naam De Schuilhoeve is er nog altijd een instelling voor jeugdhulpverlening in het pand gevestigd.
"De Twee Wezen" boven de ingang van de Schuilhoeve
De haven van Broek
In 1448 besloot Filips van Bourgondië dat Broek de zeedijk mocht doorgraven; ze moesten zich daarbij wel houden aan de voorwaarden die de dijkgraaf en de heemraden stelden. Na veel getouwtrek en tegenwerking van Hoorn, Medemblik en Enkhuizen was de zaak op 30 juli 1449 rond: er kon gegraven worden. De Broekerhaven, bestaand uit een buiten- en een binnenhaven, werd kort daarna in gebruik genomen. De binnenhaven werd -en wordt- De Kolk genoemd.
In de geschiedenis van de stede Broek in de 15e eeuw valt de slechte verstandhouding met Enkhuizen op. Het was de Enkhuizers misschien een doorn in het oog dat Broek stadsrechten had en dus niet beschouwd kon worden als agrarisch achterland van Enkhuizen. Ook jaloezie van de Broekers kan eraan ten grondslag hebben gelegen; Enkhuizen was in die tijd een welvarende stad.
De kolk "Haven van Broek" 1968
Politieke perikelen
De Broekers kregen in 1415 het recht om een haven aan te leggen. Enkhuizen deed z'n uiterste best de totstandkoming ervan te dwarsbomen. De strijd tussen Jacoba van Beieren en Philips van Bourgondië -de Hoekse en Kabeljauwse Twisten- leidde tot nog meer verdeeldheid: Broek steunde Jacoba, Enkhuizen Philips.
De verhouding bereikte een dieptepunt toen de Broekers in 1425 niet hooischuiten, waarin Hoekse soldaten verborgen zaten, het Kabeljauwse Enkhuizen probeerden binnen te komen en smadelijk werden verjaagd. De Broekers volhardden in hun steun aan de Hoeksen. Toen die verslagen waren, strafte Philips hen met een zware boete. Ook raakten ze hun stadsrechten kwijt.
De Broekers kwamen tot inkeer en putten zich uit in steun- en aanhankelijkheidsbetuigingen aan Philips. Het duurde tot 1436 voor ze hun doel bereikten: hij was overtuigd. Broek kreeg z'n stadsrechten -en daarmee z'n zelfrespect- terug. De lobby voor een eigen haven werd hervat.
Jacoba van Beieren | Philips van Bourgondië |
De weg van Hoorn naar Enkhuizen
Aan het eind van de 16e eeuw was er al een weg van Hoorn naar Enkhuizen, dwars door de stede Broek. Het-was een pad van klei met hier en daar wat zand. Het laat zich raden wat dat betekende in perioden met veel regen. Bovendien gooide iedereen z'n afval op 'straat'; stank en rommel dus. Er kwam nog bij dat de overgangen over de vele sloten onbetrouwbaar en bij tijd en wijle zelfs gevaarlijk waren.
Betere verbinding
Hoorn en Enkhuizen onderhielden intensieve contacten en wilden een betere verbinding. Er werd gefilosofeerd over een trekvaart, maar daar zag men vanaf omdat 't een geweldige ingreep zou betekenen in de kwetsbare waterhuishouding van de streek.
In stedelijke gebieden werden in het begin van de 17e eeuw al straatwegen van klinkers aangelegd. Er groeide een plan om zo'n weg ook tussen Hoorn en Enkhuizen aan te leggen. Het moest een ideale verbinding worden: goede bruggen, zoveel mogelijk vrij van tollen. Enkhuizen en Hoorn wilden er flink geld tegenaan gooien.
Broekers liggen dwars
Het stadsbestuur van de stede Broek heeft bij de plannenmakerij nog behoorlijk dwars gelegen. De ontwerpers wilden bomen langs de weg, maar daar was Broek't niet mee eens. Waarvoor ze bang waren is niet duidelijk. Pas toen Enkhuizen dreigde dat de weg helemaal niet door zou gaan als de Broekers bleven tegenstribbelen, gingen ze door de knieën. In 1671 was de straatweg tussen Hoorn en Enkhuizen klaar. Er zijn lyrische beschrijvingen bewaard gebleven over dit prachtig ogende staaltje van vernuft.
In 1811 werd de weg doorgetrokken naar Amsterdam en opnieuw bestraat met klinkers.
Een nog betere verbinding
Later ( +/-1885 -1915 ) is er een verbinding tot stand gekomen d.m.v. de paardetram. In lutjebroek was een remise, waar verschillende punten samen kwamen, een soort centraal station. Daarna kwam de stoomtrein en daaropvolgend de gewone spoorverbinding.
De eerste tram op de lijn Enkhuizen - Hoorn "De B32"
Er waren twee stations, die ook nu nog bestaan, al is het in een modernere form. Station "Bovenkarspel-Grootebroek" en "Florahalte". Deze laatste was vroeger de stopplaats "Broekerhaven".
Het station "Bovenkarspel-Grootebroek" 1930
Het station "Broekerhaven" 1920
Overstroming
In de nacht van 6 op 7 november 1675 breekt de dijk door bij Schardam. Er volgt een grote watersnood. Drechterland en de Vier Noorderkoggen staan onder het zoute water. De zware storm heeft een stuk wierdijk weggerukt ten noorden van Schardam. Ook de binnendijk, de Zwaagdijk, breekt door. Veel mensen en dieren verdrinken. Als het dijkgat na enkele weken is gedicht, volgt er een nieuwe storm van 4 tot 6 december. De pas herstelde dijk begeeft het weer, evenals de binnendijken de Zwaagdijk en de Oudendijk. West-Friesland staat tot Enkhuizen toe onder water. Pas in 1676 kan het gat in de zeedijk bij Schardam worden gedicht en kunnen de molens beginnen te draaien om het water weg te malen.
Monument op de dijk bij Schardam.
Brand in Broek
In 1694 trof de volgende ramp de stede Broek: een grote brand in Grootebroek. Met de toen gebruikelijke manier van blussen -men gaf elkaar vanaf de sloot eninierijes water door- was er geen houden aan, vooral ook omdat de huizen dicht op elkaar stonden. Veertig huizen gingen verloren en het plaveisel van de straatweg, de trots van de stad, had zwaar te lijden.
Schets van de brand in 1694
De Broekers zagen geen kans geld bijeen te brengen om deze nieuwe ramp het hoofd te bieden. De vindingrijke pastoor van het Lutjebroeker schuilkerkje lanceerde het plan om in andere delen van het land een collecte te houden. Twee ondernemende Lutjebroekers gingen op pad met een aanbeveling van het stadsbestuur. Ze kwamen terug met 125.000 gulden! Daarmee konden de getroffenen worden geholpen.
Misoogst, koude en veepest
De volgende slag trof Broek in 1698: de oogst mislukte. De bevolking leed honger. In 1740 dompelde een extreem koude winter de Broekers in ellende. Er was gebrek aan alles. De mensen verkochten hun kostbaarheden om aan warme kleding en brandstof te komen. In 1744 en 1745 sloeg de veepest toe en ging de helft van de veestapel verloren.
Armoede in de stede Broek
In 1750 werd Grootebroek voor een groot deel door brand verwoest, in 1763 trof hetzelfde lot Lutjebroek. Ook nu toog men op pad om, met hartverscheurende verhalen over slachtoffers van de brand die in plaggenhutten huisden, mensen elders in het land tot gulheid te bewegen. Het leverde bijna 35.000 gulden op.
Als gevolg van al deze rampspoed liep het aantal inwoners dramatisch terug; de mensen trokken weg. De kerkelijke archieven maken in 1645 melding van 1050 communicanten -volwassen katholieken- in Bovenkarspel; in 1723 zijn er nog maar 198.
Het einde en het begin
In de Franse tijd rond 1800 kwam het einde van de stede Broek in zicht. Als gevolg van onderlinge meningsverschillen werd de stede in 1825 ontbonden, Grootebroek en Lutjebroek bleven bij elkaar. De band met Bovenkarspel bleef, zij het moeizaam, in stand.
De eerste plannen voor samenvoeging van de gemeenten Bovenkarspel en Grootebroek dateren van 1849. Dat liep op niets uit. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog was samenvoeging van Bovenkarspel, Grootebroek en Hoogkarspel ter sprake. Als gevolg van de oorlog is het er ook toen niet van gekomen.
In de zestiger jaren breidt de samenwerking tussen Bovenkarspel en Grootebroek zich uit als gevolg van belangrijke ontwikkelingen zoals de ruilverkaveling en de overloop uit de Randstad. Het duurde echter tot 1979 voor de twee gemeenten één werden. Dat gebeurde toen heel Westfriesland aan een bestuurlijke reorganisatie werd onderworpen en het aantal gemeenten van zevenentwintig naar dertien werd teruggebracht. De oude naam stede Broek werd, zij het met een c aan het eind, in ere hersteld.
Schuitenlift aan de Broekerhaven
In 1448 keurde men dat goed en zo begon men op 30 juli 1449 met doorgraven van de zeedijk om de haven aan te leggen.De haven bestaat uit een binnen- en buitenhaven. Beroemd in Broekerhaven is de Overhaal; mogelijk was er zo'n aanhaal ook al bij de haven nadat de aanleg was voltooid, dit om het niveauverschil tussen de Zuiderzee en het water in de polder te overbruggen. Bij de haven groeide naast de gewone bedrijvigheid ook een woonkern, deze kern kreeg dezelfde naam als de haven.
Broekerhaven
Lang werd het als eigen kern beschouwd en de woonkern viel ook buiten de stad. Bij het uit elkaar vallen de stad in diverse gemeenten in 1807 werd Broekerhaven onderdeel van de gemeente Bovenkarspel, zelfs zo dat het onderdeel werd van het dorp Bovenkarspel. Broekhaven bleef wel lang toch een wat eigen wat losliggende buurt. Maar tegen het eind van de twintigste eeuw maakte de wijk Plan Zuid, in de polder tussen Broekerhaven en Bovenkarspel, daar een einde aan en sindsdien liggen de twee zo goed als aan elkaar vast gebouwd. De gemeente Bovenkarspel was toen al opgegaan in de gemeente Stede Broec.
Een overtoom, een overhaal, een rad, het zijn verschillende verschijningsvormen van apparaten die het zelfde doel dienden: het overbruggen van het niveauverschil tussen binnen- en buitenwater.
In Broekerhaven was zo'n apparaat nodig om polderschuiten in De Kolk te tillen. Daar werd de lading, vooral tuinbouwproducten, overgeladen in schepen die ermee naar de afnemers voeren. In omgekeerde richting ging het om de aanvoer van brandstoffen en mest.
In eerste instantie was er een rad. Dat blijkt ook uit de naam die Bovenkarspelers nog altijd geven aan de Overtoom, 't straatje langs de Westerwortelsloot, de vaarweg die naar de overhaal leidt: "achter 't rad" In 1995 heeft een straat in het nieuwe wijkje westelijk van De Kolk de naam Achter 't Rad gekregen.
Het rad stond op een kleihelling tussen binnen- en buitenwater. Met mankracht of met paarden werden de schepen naar het andere niveau getrokken. In de 19e eeuw is er een overhaal geplaatst die op stoom werkte
De Overhaal
De overhaal die er nu nog staat, een elektrische schuitenlift, kwam in 1923. Te laat eigenlijk; er was hem maar een kort werkzaam leven beschoren. Daarvoor zijn drie oorzaken te noemen. In 1926 verlaagden de Spoorwegen hun vrachttarieven drastisch. Daarnaast had de crisis van de dertiger jaren rampzalige gevolgen voor de tuinbouw. Tenslotte begon de provincie Noord-Holland in de dertiger jaren op grote schaal met de aanleg van wegen. Transport over water behoorde daarmee grotendeels tot het verleden.
Maar de overhaal staat er nog wel. 't Is de enige elektrische schuitenlift in Nederland. In 1993 is hij gerestaureerd. Sindsdien is hij in gebruik voor recreatieve doeleinden.
Groei en ontwikkeling
De gemeente Stede Broec is, zoals gezegd, op 1 januari 1979 ontstaan door samenvoeging van de gemeenten Bovenkarspel en Grootebroek en telt inmiddels ruim 21.000 inwoners.
In de toenmalige filosofie was aan de gemeente de rol toebedacht van 'groene buffer' tussen Hoorn en Enkhuizen. De provincie heeft inmiddels haar beleid gewijzigd: in het Streekplan, dat eind 1994 werd vastgesteld, kreeg Stede Broec een groeitaak opgelegd. Op dat moment werd er al gebouwd aan de wijk Rozeboom. Die is met ruim duizend woningen inmiddels voltooid, evenals het Zesstedenpark (ruim 200 woningen) en de meest recente grote uitbreiding, Zuidervoert (450 woningen). Daarnaast is een aantal kleine bouwprojecten tot stand gekomen.
Hoewel er nog plannen op de plank liggen, lijkt het erop dat de groei er voorlopig uit is. De provincie vindt het even genoeg en geeft Stede Broec op dit moment (1998) geen toestemming voor nieuwbouw op grote schaal
Stede Broec, een agrarische gemeente
Stede Broec is van oudsher een agrarische gemeente. Totdat de Zuiderzee werd afgesloten, werd er ook gevist. De agrarische bedrijvigheid bleef, al is ze vanzelfsprekend door herverkaveling en door veranderde economische inzichten grootschaliger geworden. Er worden vooral bloembollen en tuinbouwproducten geteeld.
Veiling "De Tuinbouw" in Grootebroek
Verkaveling
Aan het eind van de zeventiger jaren is de polder Het Grootslag -ten noorden van de gemeente- verkaveld. Voordien was dat een vaarpolder: via talloze vaarten, sloten en slootjes vervoerden de tuinders met de karakteristieke groene veldschuiten hun producten van het land naar de veiling. De verkaveling maakte daar een eind aan: de meeste sloten gingen dicht en de polder wordt nu doorsneden door rechte wegen.
De aanleg van de verkaveling in "het grootslag"
Natuur en recreatie
Stede Broec hield aan de verkaveling twee fraaie natuur- en recreatiegebieden over: het Streekbos en De Weelen. Het Streekbos strekt zich aan beide kanten van de Veilingweg uit. Een klein deel van het bos is in 1996 opnieuw ingericht aan de hand van ecologische principes. In De Weelen, een nat gebied ten noorden van Lutjebroek, is nog goed te zien hoe de polder er uitzag voordat die werd verkaveld. De Weelen zijn alleen toegankelijk over water, het makkelijkst vanuit Lutjebroek.
De woorden weel, wiel en waal hebben één en dezelfde betekenis: een plas die achterblijft na een dijkdoorbraak.
Uitzicht op "De Lutjebroekerweel"
Het wapen van Stede Broec
Op 26 juni 1816 kregen de gemeenten Bovenkarspel en Grootebroek allebei een wapen. Dat van Bovenkarspel was 'van zilver, waarop een boom van sinopel (smaragdgroen) en twee sterren van goud'. Grootebroek 'werd bevestigd in het gebruik en bezit van een wapen' -zoals de officiële formulering luidt-'van lazuur (hemelsblauw), beladen met een boom van zilver vergezeld van drie sterren van goud'. Bovendien kreeg het wapen van Grootebroek een kroon van drie bladeren en twee parels.
De boom in beide wapens is een oud symbool: onder een lindeboom werd recht gesproken. Het lag dus voor de hand dat in het wapen van de nieuwe gemeente Stede Broec ook een linde werd opgenomen.
Het wapen van Grootebroek had, misschien door gebrek aan historische overlevering, de kleuren van het rijkswapen: goud op blauw. Het groen en zilver van Bovenkarspel bood attractievere mogelijkheden. De nieuwe gemeente kreeg dan ook een wapen met een schild van zilver, waarop een linde die in drie kruinen is geschoren; in de bovenste kruin zit een vijfpuntige gouden ster. De ster is herleid uit de oude wapens: dat van Grootebroek had er drie, dat van Bovenkarspel twee. Elke ster symboliseerde een dorpskern: Grootebroek, Lutjebroek, de Horn, Bovenkarspel en Broekerhaven. Door de vijf sterren te laten samensmelten tot één met vijf punten, is de eenheid aangegeven.
Het wapen is, in heraldische termen, 'gekanteeld doorsneden': de basis van de boomkruin is een lijn met daarop drie kantelen, die herinneren aan de vroegere stadsrechten. 'Doorsneden' illustreert de oorsprong van de gemeente. Het wapen is getooid met een gouden kroon 'met drie bladeren en twee parels'.
In de vlag van Stede Broec zijn dezelfde elementen terug te vinden als in het wapen.
Gemeentewapen Bovenkarspel | Gemeentewapen Grootebroek |
De Ambtsketen
Op 16 november 1852 werd bij Koninklijk Besluit bepaald dat een burgemeester een onderscheidingsteken moest dragen als hij in het openbaar optrad, bijvoorbeeld bij ontvangsten, raadsvergaderingen, brand, oproer. Het moest een zilveren penning aan een ketting of aan een oranje zijden lint zijn. Op de penning moest het wapen staan of, als er geen wapen was, de naam van de gemeente.
Toen Bovenkarspel en Grootebroek in 1979 werden samengevoegd, is besloten om een nieuwe ambtsketen te laten maken. Uit de twee oude ketens was, zo vond men, geen enkele symboliek af te lezen en de geboorte van de nieuwe gemeente Stede Broec was een mooie gelegenheid om een keten te laten ontwerpen waarin die wel tot uiting kwam. De keten is uitgevoerd in zilver, waarvan bepaalde delen verguld zijn. Aan de ene kant van de penning staat het wapen van Stede Broec, aan de andere kant het rijkswapen. Daarboven is een verguld vaartuigje bevestigd, omgeven door bloeiende tulpen. Het bootje heeft een dubbele betekenis: enerzijds wijst het op het feit dat het grondgebied van Stede Broec vroeger een vaarpolder was, waar de tuinders hun produkten met een schuit naar de schuur of de veiling brachten. Anderzijds symboliseert het bootje de Broekerhaven, die al eeuwen van grote betekenis is voor de gemeente en het achterland.
Boven het bootje begint de 'ketting' van de ambtsketen, met aan de ene kant het wapen van Grootebroek, aan de andere dat van Bovenkarspel. Verder naar boven zitten tussen de schakels vergulde tulpebollen en figuurtjes die groente symboliseren, de twee belangrijkste tuinbouwprodukten. Tenslotte zitten er in de keten vijf sterren, die in de oude wapens de drie kernen van Grootebroek en de twee kernen van Bovenkarspel aanduiden.